Een poos terug ondernam ik een wandeling naar de stad. Heen ging geweldig, maar rondslenteren in diezelfde stad was eigenlijk funest. Ik toffelde met de vermoeidheid in de benen en in m’n hele lijf weer richting huis.
We hebben een lange Vaart langs de Kazerne en recht toe en recht aan is dan de snelste weg terug. Ik had voor deze keer m’n bril op, m’n ver-weg-zien-bril en meende in de verte een bekend persoon te zien. Hoe dichter ik bij kwam, des te zekerder werd ik, het moest buurman Hans Meijer zijn. Bijzonder eigenlijk, want zo vaak liep hij niet meer een ommetje. Mijn moeheid ging er niet van over, toen ik uiteindelijk zeker wist, het is mijn buurman. Een gesprek met hem zou ik niet meer aan kunnen, zo moe was ik, maar om een zijweg in te slaan? Niet netjes en daar was ik ook te moe voor. Dus toffelde ik verder.
Eindelijk daar, hoor ik de buurman zeggen: “Ik zag je al in de verte”. Ik riep terug: “Ik jou ook”, maar liep toch zo zoetjes aan verder. “Ik ben moe”, zei ik. Buurman, goed bedoeld, zegt: “Ga even zitten”, dat was wel het laatste wat ik zou kunnen doen, want zitten en daarna weer overeind? Ik probeerde langzamer te lopen en zei: ”Oh nee, dat kan ik niet meer, dan kom ik niet overeind”. Dat gezicht had ik wel willen fotograferen, zo apart, bijna boos. Hij is niet zo goed in mee te voelen, dus snapt hier niks van.
Toch liep ik door en kwam thuis en hoorde van mijn Anne, dat hij verteld had, dat ik naar de stad was via de Vaart. Dat had ie dus niet moeten doen. Buurman boos? Het zou best eens kunnen, maar dat was ie wel vaker op mij.
Ik kwam thuis, dook op m’n stoel en kwam er het eerste uur niet meer vanaf.
Inmiddels woont onze buurman al niet meer thuis, we zijn er nog steeds niet aan gewend.
eFVe
Geen opmerkingen:
Een reactie posten